AIV-symposium 3 juni 2022 - Ernst Hirsch Ballin
Nu ik tegelijk met onze fantastische voorzitter Jaap de Hoop Scheffer na tien jaren afscheid neem van de AIV, kan ik terugkijken op een heel fijne, mooie en inhoudsvolle samenwerking bij het opstellen van adviezen aan de regering. De opeenvolgende ministers hebben ons steeds weer gecomplimenteerd met de kwaliteit en vaak ook de diepgang van onze adviezen. Dat geeft een goed gevoel aan degenen die daaraan hebben gewerkt, als leden van de Raad en zijn commissies of in het kleine, toegewijde en buitengewoon actieve secretariaat, en van mijn kant wil ik de collega’s en medewerkers bedanken voor jaren van inspirerende samenwerking, en dat geldt ook voor vele medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken; met hen hadden wij door de jaren heen waardevolle gesprekken over de internationale bescherming van de rechten van de mens en de rechtsstaat in Europees verband.
Toch is er, terugkijkend naar de kabinetsstandpunten en politieke discussies ook een gevoel van ongemak, namelijk of de urgentie van onze adviezen wel voldoende doordringt en doorwerkt in verhouding tot Europese en internationale ontwikkelingen. In een recent boek over Waakzaam burgerschap ben ik daar in breder verband op ingegaan. Vandaar dat ik hier de vraag niet uit de weg wil gaan wat de Adviesraad Internationale Vraagstukken kan bijdragen en heeft bijgedragen aan internationaal-politieke waakzaamheid en de betekenis van mensenrechten daarvoor. De huidige oorlog in Europa, de daaruit voortkomende energiecrisis boven op de klimaatcrisis, en de dreiging van grotere hongersnoden geven alle aanleiding daartoe.
De leden van de Adviesraad Internationale Vraagstukken zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor alle adviezen, maar binnen de raad is er een taakverdeling tussen de voorzitters en vicevoorzitters van de vier commissies. Mijn taak in de AIV betrof in het bijzonder de rechten van de mens, maar de huidige betekenis van de rechten van de mens wordt miskend als we die zouden proberen los te denken van de beleidsterreinen veiligheid, Europese integratie en ontwikkelingssamenwerking, waarvoor eveneens permanente commissies bestaan. De verwevenheid van de taakvelden van de AIV blijkt ook daaruit dat de laatste jaren regelmatig adviezen in samenwerking tussen commissies zijn voorbereid.
Die verwevenheid kenmerkt de realiteit van de internationale betrekkingen. De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne is niet alleen een slag voor de internationale veiligheid, maar ook qua doelstellingen en methoden een ernstige schending van het internationale recht zoals dat in reactie op de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust vorm heeft gekregen: een rechtsorde gebaseerd op de wereldwijde erkenning van mensenrechten, normen van internationaal humanitair recht en een op het recht gebaseerde vredesordening. Deze idealen zijn niet alleen ondermijnd door de sinds Yalta (februari 1945) ‘realpolitisch’ aanvaarde uitzonderingspositie van grote mogendheden in verhouding tot de Veiligheidsraad, maar ook door de na 1989 ingetreden desinteresse in een ideële fundering van de internationale politiek. Internationale betrekkingen werden ook hier vooral in economisch perspectief gezien, wat de deuren openzette voor financiering van de Russische oorlogsmachinerie met immense inkomsten uit olie en gas. In een proces van ‘afweging’ tegen economische belangen kwamen mensenrechten net als defensiecapaciteit telkens tekort. Dat gold ook voor de funderende waarden van de Europese integratie, Weliswaar kreeg het Handvest van de grondrechten in 2009 bindende kracht, maar vroege aanwijzingen van een erosie van de rechtsstaat in sommige lidstaten werden genegeerd. En het was pas het besef van een aankomende klimaatcrisis die tot een verbinding van ontwikkelingsvraagstukken met mensenrechten in de sustainable development goals leidde, waarover wij in 2019 hebben geadviseerd.
Waar ik vanmiddag dan ook aandacht voor wil vragen is de vraag, wat dit zegt over de plaats van mensenrechten in de internationale rechtsorde. Ik stipte al even aan dat na 1945 een onvolkomen poging werd gedaan om vrede en recht en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke integriteit van iedere mens met elkaar te verbinden. Dat kwam tot uitdrukking in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), de Geneefse conventies inzake de in militaire conflicten in acht te nemen normen van humanitair recht van 1949. Het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (1950) en het Vluchtelingenverdrag van 1951 waren daarvan een uitvloeisel, veel later gevolgd door een reeks internationale verdragen inzake de rechten van de mens en inzake de vervolging en bestraffing van internationale misdrijven. Een nieuwe ‘legal imagination’ brak door, in reactie op de staatsterreur en agressie die de aarde in het voorafgaande decennium hadden geteisterd. Met een beroep op nationale eigenheid en nationale soevereiniteit is echter de naleving van die verdragen steeds weer ontkracht waar ze het hardste nodig was.
Ook Nederland is op dit punt niet onschuldig; de facultatieve toezichtprotocollen van de nieuwere verdragen over mensenrechten zijn nog steeds niet bekrachtigd. Achterhaalde opvattingen die sociale grondrechten naar het tweede plan verwijzen, hebben daarin een rol gespeeld, met als gevolg een terugval in geweld en mensonterende gedragingen die daarmee loskomen, naast een miskenning van de reden waarom de internationale rechtsorde door mensenrechten bijeen wordt gehouden – of niet.
Die reden is dat mensenrechten gekenmerkt worden door een bijzonder soort wederkerigheid, die dieper gaat dan het quid pro quo van handelsverdragen. Mensenrechten drukken immers verplichtingen uit tot bescherming van mensen die daarvoor niets terug hoeven te doen. Zonder solidariteit met degenen die de bescherming van mensenrechten het hardste nodig hebben, in vredestijd maar zeker ook in burgeroorlogen en oorlogen, zijn we nergens met de internationale rechtsorde waarmee we ons in artikel 90 van de Grondwet hebben verbonden. Als we het buitenlands beleid bezien door de lens van de internationale rechtsorde, moeten we erkennen dat het niet alleen om ons gaat, maar ook om anderen, juist om anderen die minder weerbaar en minder beschermd door het leven gaan.
Mensenrechten zijn geen egorechten. Uiteraard past het voor je eigen fundamentele rechten op te komen, maar als we ze niet óók kunnen bezien uit het standpunt van de ander – hier of, in de woorden van de Four Freedoms Speech (1941) van Franklin Roosevelt, waar ook ter wereld – hebben we die rechten meteen al ondermijnd. Mensenrechten moeten, omdat ze ieders persoonlijke waardigheid, leefwijze en levensprojecten betreffen, worden begrepen als medemensenrechten die in een democratische rechtsstaat zowel bescherming vereisen als verantwoordelijkheden meebrengen. Daarom is in het denken over mensenrechten de vulnerability, de kwetsbaarheid, van mensen als gevolg van hun persoonlijke en maatschappelijke lotgevallen, centraal komen te staan. De verplichtingen die zijn neergelegd in verdragen – waaraan rechters politici moeten houden, ongeacht populariteitscijfers – beschermen ook degenen die geen stem hebben, of nog geen stem, zoals toekomstige generaties die zullen worden geconfronteerd met de gevolgen van klimaatverandering. De erkenning daarvan – de intergenerationele werking van mensenrechten – is de principieel en praktisch hoogst belangrijke stap die het Duitse constitutionele gerechtshof in zijn arrest van 24 maart 2021 zette.
Onachtzaamheid tegenover ontwikkelingen die mensen beletten hun persoonlijke en gezamenlijke toekomstplannen te realiseren, tast mensenrechten aan. Onafhankelijke adviesorganen moeten verder vooruitkijken dan een regeerakkoord, begroting of kameragenda, en bijdragen aan waakzaamheid onder burgers en bestuurders. Onze adviezen zijn vaak ‘begroet’ en ‘verwelkomd’, vooral op de punten waar ze werden uitgelegd als ‘ondersteuning van het kabinetsbeleid’. Maar was dat voldoende, en vooral: werd de urgentie voldoende onderkend? Ik herinner aan de weinig geëngageerde reacties op onze adviezen over de erosie van de rechtsstaat in de Europese Unie, de toestand van de krijgsmacht, de gasafhankelijkheid van Rusland en het uitblijven van medegelding voor belangrijke mensenrechtenverdragen in de Caribische delen van het Koninkrijk. Intussen dient de dreiging van een wereldvoedselcrisis zich aan, die zal kunnen leiden toch nog meer geweld, onvrijheid en mensen op de vlucht.
Uitstel van handelen, soms gerechtvaardigd met verwijzingen naar het te voeren overleg tussen departementen of met de partners in het Koninkrijk of de Europese Unie, zou niet zo erg zijn, als het bij die adviezen slechts zou gaan om prioriteiten voor onszelf. Maar mensenrechten missen zowel hun werking als hun overtuigingskracht wanneer we ze alleen uit het oogpunt van het fameuze ‘welbegrepen eigenbelang’ bezien, dat helemaal niet zo welbegrepen was als het werd gepresenteerd. Enkel als mensenrechten uit het perspectief van de ander worden gezien, dus als medemensenrechten, zullen ze kunnen werken. Dat juist staten die mensenrechten frustreren, niet meewerken aan de internationale rechtsorde en vrede, kan na 24 februari 2022 toch niemand meer in twijfel trekken. Dat is de reden waarom ik bij dit afscheid vooral naar de internationale en de intergenerationele toekomst van mensenrechten wilde kijken. Samen met u.