AIV-symposium 3 juni 2022 - Ian Buruma

In 1935 vond een congres van schrijvers plaats in Parijs, dat vooral door linkse organisaties was georganiseerd en dat was bedoeld om een antwoord te vinden op de grootste politieke crisis van die tijd. Dat was natuurlijk het oprukkende fascisme. Daar spraken onder meer Maksim Gorki, Louis Aragon, Bertold Brecht, en André Malraux. De Internationale werd lustig door het publiek gezongen.

Maar er was ook een spreker met een wat bescheidener voorkomen die, gekleed in een tweedpak, met een hele zachte stem, de individuele vrijheid verdedigde. Dat was E.M. Forster. Hij sprak zijn scepsis uit over al te abstracte idealen die met een te grote ideologische bevlogenheid werden doorgedramd. Toujours pas trop de zèle was zijn devies. Hij was een liberal, niet een klassieke liberaal, maar liberaal in de Angelsaksische zin van het woord.

Dit werd hem niet in dank afgenomen. Van rechts natuurlijk überhaupt niet, maar ook niet van links. Hij werd alom gezien als een ouderwetse heer met versleten ideeën over individuele vrijheid en liberalisme die er niet meer toe deden. Wat nodig was, was een omwenteling. Dat was de enige manier om het fascisme het hoofd te bieden. Ik besef dat het gevaarlijk is om al te snel terug te vallen op vergelijkingen met de Weimarrepubliek en met de dertiger jaren. Maar er zijn toch wel opvallende en verontrustende overeenkomsten met onze tijd. Weer zitten we in een crisis van de democratie. Weer ligt het liberalisme onder vuur.

De parlementaire democratie zit in de knel tussen rechts en links. Er is weer een roep om sterke mannen, vaak met opvallende haardos of juist met een kaalgeschoren schedel. Dogma’s van links en rechts duwen elkaar steeds verder in extremen. Politiek lijkt steeds verder gedegenereerd tot een Kulturkampf en dat maakt het moeilijk voor een liberale democratie om stand te houden.

Deze strijd vindt overal in de wereld plaats. Net zoals het fascisme in de dertiger jaren dat zich op verschillende manieren manifesteerde in verschillende landen met verschillende geschiedenissen, is de Kulturkampf niet overal hetzelfde. Het populisme van rechts in Nederland is anders dan in de Filipijnen, in de Verenigde Staten of in Frankrijk. Omdat ik in Amerika woon en daarvoor lang in Londen heb gewoond, zie ik het misschien een beetje door een Angelsaksische bril, maar dat moet u mij maar vergeven.

Over anti-liberaal rechts kunnen we vrij kort zijn. Dat heeft inderdaad trekken van de dertiger jaren. Blut und Boden komen weer naar boven, na een lange tijd waarin het idee om de maatschappij van vreemde smetten te zuiveren taboe was. Wij horen weer de roep om de stem van het volk in referenda, die door Clement Attlee na de oorlog en later door Margaret Thatcher overigens werden bestempeld als un-English, en dus, volgens hen, natuurlijk ondemocratisch.

De cultuurstrijd vol ideologische bevlogenheid van anti-liberaal links is opmerkelijker. Als anti-liberaal rechts per definitie Völkisch is, vertoont veel van wat nu anti-liberaal links is vergelijkbare trekken. Het idee, namelijk, dat de individuele vrijheid of het individu in de maatschappij minder zwaar wegen dan de groep, de collectiviteit, de huidskleur of de raciale achtergrond, heeft Völkische trekken. En dat zogenaamde “geleefde ervaring” en emoties meer tellen dan het zoeken naar een objectieve waarheid, hangt daar ook mee samen. Dat elke twijfel aan de dogma’s van het anti-liberaal links onmiddellijk wordt gezien als bewijs van racisme of witte suprematie, is zorgelijk.

Ik denk dat de opleving van religie, of pseudo-religie, hier veel mee te maken heeft. Dit geldt zowel voor de anti-liberale stromingen van links als van rechts. Van rechts is het niet verbazend dat vooral in de Verenigde Staten de meest reactionaire kant van het katholicisme een belangrijke rol speelt. Dit is overigens wonderlijk in een land dat is opgericht door protestanten en waar katholieken heel lang werden gediscrimineerd. President Kennedy moest tijdens zijn campagne duidelijk maken dat hij loyaal was aan de Verenigde Staten en niet aan het Vaticaan. Juist in dat land hebben de meest reactionaire katholieken nu een enorme invloed. De meerderheid in het Supreme Court is streng katholiek. Maar ook enthousiaste ideologen rondom Trump, zoals Steve Bannon, horen bij die tak van het katholicisme. De Evangelicals, van de Protestantse kant, spelen een even grote rol. Bovendien is Trump zelf meer het object van een pseudoreligieuze cultus dan een normale politicus. Zijn volgelingen geloven in hem, als een heilige meer dan als een politieke leider.

Aan de linkerkant heb je meer seculiere vormen van religie. In de Angelsaksische wereld hangt links al heel lang samen met het christendom. Zoals iemand ooit zei over de Labourpartij in Engeland: more Methodist than Marxist. Maar wat we nu zien, is een seculiere vorm van een nieuwe golf van wat in de Amerikaanse geschiedenis The Great Awakenings wordt genoemd. Het idee dat men voor elke afwijking van bepaalde ideologische ideeën over racisme en andere zaken zich onmiddellijk publiekelijk moet verontschuldigen, heeft een protestantse achtergrond. Als katholieken een zonde begaan, dan gaan zij naar de priester en daar is de zaak mee afgedaan. De protestantse traditie is anders. Als je hebt gezondigd, dan moet je daarvoor in het openbaar boete doen, en zo de zuiverheid van de leer bevestigen. Pas dan kun je weer worden opgenomen In de gemeenschap.

Wat we nu zien is een seculiere vorm van dit gebruik. Als gevolg hiervan gaan politieke conflicten steeds minder om verschillen van mening, of verschillende belangen, maar om morele kwesties. En over morele conflicten kun je heel moeilijk debatteren, laat staan tot compromissen komen. Je ziet dit verschijnsel in zijn meest fatale vorm in Jeruzalem als het gaat om heilige plekken. Over heilige plekken valt namelijk niet te marchanderen. Daarom zijn ze heilig, en hoe meer de politiek terechtkomt in een moreel Kulturkampf, hoe moeilijker het is voor mensen van verschillende partijen en met verschillende belangen om nog met elkaar tot een overeenstemming te komen.

Hoe zijn we in deze puree geraakt? Ik woon sinds 2004 in Amerika. Ik was nooit een socialist, maar ik ben door het leven in de VS wel linkser geworden. Links in de klassieke zin dan wel, in de zin van klassenbelangen. Het anti-elitaire populisme van rechts gaat eigenlijk niet over de belangen van een economische klasse. Het heeft er wel mee te maken, omdat het vaak appelleert aan mensen die voelen dat ze economisch zijn achtergebleven, maar het betreft ook iets anders. De elite waartegen wordt gefulmineerd, ook in Nederland en overal waar dit fenomeen zijn kop heeft opgestoken, is niet een elite gebaseerd op afkomst en ook niet op rijkdom.

Het stoort de meeste aanhangers van Trump niet dat hij kolossaal rijk is. Hun rancune is voornamelijk gericht tegen mensen die hoger zijn opgeleid. De jaloezie ten opzichte van dergelijke mensen is groot. Eén van de redenen waarom juist Obama zo impopulair was, was niet alleen dat hij zwart was, maar dat hij een hoogopgeleide zwarte man was die in én Harvard én Columbia had gestudeerd en dat ook niet onder stoelen of banken stak.

Ooit ging het debat tussen links en rechts in de politiek voornamelijk om economische belangen. Natuurlijk ging het ook over morele waarden die daarmee samenhingen. Die moesten tegen elkaar worden afgewogen, maar economische belangen gaven de doorslag. De linkse partijen waren nauw verbonden met de vakbonden en de rechtse partijen met de werkgevers.

Over economische belangen kon echter worden onderhandeld en compromissen waren mogelijk. Politici speelden een spel waar iedereen in geloofde. Het gaf niet zozeer voor welke belangen ze opkwamen, ze hadden vertrouwen in het systeem. Links en rechts hielden elkaar in dat systeem min of meer in evenwicht.

Tijdens de Koude Oorlog bestond bovendien een zekere consensus, ook in de Verenigde Staten, dat sociale en economische gelijkheid een doel was om na te streven. Dit werd alom belangrijk gevonden, al was het maar om een tegenwicht te bieden aan het communistische ideaal van gelijkheid dat in de vijftiger en zestiger jaren nog steeds een vrij grote aantrekkingskracht had op Europese intellectuelen. De traditie van het schrijverscongres in 1935 was zelfs versterkt door de rol die de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog had gespeeld tegen het fascisme. Dit alles veranderde snel na de val van de Sovjet-Unie.

In de eerste plaats was de noodzaak om sociale en economische gelijkheid na te streven niet meer zo pertinent. Tenslotte was de communistische tegenpool gevallen. Links en rechts kregen een steeds meer paarse tint. Er ontstond een nieuwe consensus over globalisering, internationale instellingen, zoals de EU, en de vrijemarkteconomie. Het verschil tussen de Republikeinen en de Democraten, tussen Labour en de Tories, en in Nederland ook tussen de VVD, het CDA en de PvdA verschrompelde. Daardoor begon het te lijken alsof de politiek bestond uit een spel tussen de elites, waarbij het niet meer zoveel uitmaakte voor welke belangen ze opkwamen of wat hun ideologische verschillen waren, maar waarbij men elkaar de bal toespeelde om aan de macht te blijven.

Hetzelfde fenomeen vind je overigens ook buiten Europa. Dat de Congrespartij in India werd ingehaald door de hindoe-nationalistische rechtse beweging van de BJP heeft dezelfde achtergrond. Het was een partij die zogenaamd de belangen van de armeren en de minderheden behartigde, maar die steeds meer begon te lijken op een kliek die nergens om gaf behalve het streven om aan de macht te blijven. Dat schiep de gelegenheid voor een populistische omwenteling. De Congrespartij raakte verstrikt in de eigen contradicties. Hetzelfde gold voor veel van de voornaamste partijen in de VS en in Europa.

Die contradicties begonnen al duidelijk te worden voor het einde van het communisme. Onder Reagan en Thatcher stonden de Tories in Engeland en de Republikeinen in Amerika zogenaamd voor conservatieve waarden, voor traditie, gevestigde instellingen, de kerk, et cetera. Maar de schade die de vrije markt heeft aangericht aan die tradities en instellingen was veel groter dan onder meer linkse regeringen het geval was. Denk alleen al aan de mijnwerkers in Engeland. Misschien was het nodig om de vakbonden aan te pakken, en de mijnen op te doeken. Maar de mijnwerkers waren een goed voorbeeld van een gemeenschap die zijn eigen tradities had, zijn eigen waarden, zijn eigen trots, en die niet door links maar juist door de Tories in naam van het vrijemarktdenken werd vernield.

Ook links begon de economische belangen van de klasse die het vertegenwoordigde uit het oog te verliezen. Linkse ideeën richtten zich steeds meer op culturele aspecten van de samenleving, zoals multiculturalisme, antiracisme en homorechten. Met die idealen was op zichzelf niets mis. Maar de kloof tussen de linkse elite en de oude werkende klasse, de minder hoogopgeleiden, werd groter. Over de noodzaak om immigratie te stimuleren bestond weinig verschil tussen links en rechts - rechts omdat het goedkope arbeid verschafte, en links omdat het multiculturalisme werd toegejuicht. En als mensen in armere buurten klaagden dat ze hun straat niet meer herkenden omdat er nu zoveel allochtonen woonden, werd dat juist van links heel snel afgedaan als racisme.

Zo ontstond er steeds meer rancune onder de oude achterban. Links werd nu gezien als een ideologie van de elite, die niet meer van rechts te onderscheiden was. Het gevolg is dat steeds meer mensen zich verraden voelen en geen fiducie meer hebben in de oude partijen waar ze ooit op stemden. En als er geen fiducie is in partijen, dan verdwijnt onherroepelijk ook het vertrouwen in het systeem zelf.

Twee Westerse politici die dit snel in de gaten hadden, waren Donald Trump en Emmanuel Macron. Ze zagen het echec van de traditionele oude partijen, en vulden het gat in de markt. Macron heeft dit gedaan door de oude partijen weg te vagen en zichzelf op een haast napoleontische manier te vereenzelvigen met de republiek. Donald Trump deed het door de Republikeinse partij te veranderen in een persoonlijkheidscultus. Daarmee wil ik natuurlijk niet suggereren dat Macron en Trump voor hetzelfde staan. Ik, en waarschijnlijk iedereen in deze zaal, was uitermate blij dat Macron de verkiezingen heeft gewonnen. Maar hij is een technocraat die probeert de boel bij elkaar te houden door alle kanten te behagen. Trump wil de boel juist opblazen.

Welnu, wat is dan het recept om weer uit deze puree te raken? Ik denk dat het belangrijk is dat we ons in de politiek weer meer gaan concentreren op economische belangen. Voor links betekent dat dat de kloof tussen de autochtone, minder geprivilegieerde burgers en de minderheden kleiner moet worden. Het moet duidelijker worden gemaakt dat de mensen die economisch en sociaal achterblijven in de maatschappij, ongeacht de kleur van hun huid of hun religie, vaak gemeenschappelijke belangen hebben.

Rechts moet de verleiding weerstaan om populistische ideeën over te nemen uit angst om stemmen te verliezen. Conservatieve partijen moeten conservatief zijn, staan voor het behoud van instellingen, en – waarom ook niet? – opkomen voor de vermaledijde bourgeoisie. Het zou de liberale democratie, en daarmee ook het liberalisme van E.M. Forster, ten goede komen als we minder waarde hechten aan morele zuiverheid en ideologische bevlogenheid, en onze aandacht weer een klein beetje meer richten op die goede oude klassenstrijd.